Indirecte rede is een bijzin, waarin men een uitspraak, gedachte, opinie, besluit, vraag, opmerking e.d. opnieuw vertelt. Dikwijls moet men de vorm van de oorspronkelijke uitspraak of gedachte enigszins wijzigen. Indirecte rede verschilt van de directe rede, dit is het ongewijzigd citeren, die geen bijzin is en dus geen inleidend voegwoord heeft. Directe rede wordt meestal tussen aanhalingstekens gezet na een dubbele punt.
Directe rede: | Petro diris: "Mi volas doni ion al vi." - Piet zei: "Ik wil je iets geven." |
---|---|
Indirecte rede | Petro diris, ke li volas doni ion al mi. - Piet zei, dat hij mij iets wou geven. |
Directe rede: | Karlo demandis: "Ĉu vi volas iri kun mi?" - Karel vroeg: "Wil je met me meegaan?" |
---|---|
Indirecte rede | Karlo demandis, ĉu mi volas iri kun li. - Karel vroeg, of ik met hem wilde meegaan. |
Indirecte rede is gewoonlijk een ke-zin of een vragende bijzin. Een dergelijke bijzin fungeert meestal als een object van een werkwoord zoals diri [zeggen], krii [roepen, schreeuwen], pensi [denken], scii [weten], decidi [belsuiten], skribi [schrijven], kompreni [begrijpen], rimarki [opmerken], vidi [zien], demandi [vragen], voli [willen], aŭdi [horen] enz....: Hij zei, dat hij gelukkig was. Zij dacht, dat zij gelukkig was.
Indirecte rede komt ook voor als een toevoeging bij woorden als penso [gedachte], decido [besluit], demando [vraag], timo [vrees] enz...: Hij had de idee, dat hij gelukkig was. Zijn besluit was, dat Piet voorzitter moest worden. Zij stelden de vraag, of zij konden deelnemen.
Indirecte rede komt ook voor als onderwerp van ŝajni [lijken, schijnen], esti evidente [voor de hand liggen], esti dube [twijfelachtig zijn], esti klare [duidelijk zijn], esti (ne)eble [(on)mogelijk zijn], esti verŝajne [waarschijnlijk zijn] e.d.: Het scheen, dat het regende. Het lag voor de hand, dat hij niet gelukkig was.
Werkwoordsvormen in de indirecte rede
In sommige talen moet men de werkwoordsvorm enigszins wijzigen in de indirecte rede. In het Esperanto behoudt men altijd de oorspronkelijke werkwoordsvorm.
-
Li diris: "Mi volas manĝi". → Li diris, ke li volas manĝi. - Hij zei: "Ik wil eten". → Hij zei, dat hij wou eten.
De AS van volas is het nu van de oorspronkelijke uitspraak. Wijzig het niet naar IS.
-
Li diris: "Mi tiam loĝis en Ĉinujo." → Li diris, ke li tiam loĝis en Ĉinujo. - Hij zei: "Ik woonde toen in China." → Hij zei, dat hij toen in China woonde.
De IS van loĝis geeft een vroegere tijd aan dan die van de oorspronkelijke uitspraak. Het zou fout zijn om te wijzigen naar estis loĝinta.
-
Ŝi demandis: "Ĉu vi iros kun mi al kinejo?" → Ŝi demandis, ĉu mi iros kun ŝi al kinejo. - Zij vroeg: "Ga je met mij mee naar de bioscoop?" → Zij vroeg, of ik met haar mee zou gaan naar de bioscoop.
De OS van iros geeft een latere tijd aan dan die van de oorspronkelijke vraag. Het zou fout zijn om te wijzigen naar estis ironta of volis iri. Moest de oorspronkelijke vraag zijn "Ĉu vi volas iri kun mi?", zou men zeggen: Ŝi demandis, ĉu mi volas iri kun ŝi.
-
Li ne komprenis: "Kial ŝi ne volas partopreni?" → Li ne komprenis, kial ŝi ne volas partopreni. - Hij begreep het niet: "Waarom wil ze niet meedoen?" → Hij begreep niet, waarom ze niet wou meedoen.
De AS van volas geeft de tijd aan van de oorspronkelijke vraag.
- Ili ordonis: "Paku tuj vian valizon!" → Ili ordonis, ke mi tuj paku mian valizon. - Zij bevalen: "Pak dadelijk je koffer!" → Zij bevalen, dat ik dadelijk mijn koffer moest pakken.
-
Ŝi esperis, ke ŝi ilin trovos. - Zij hoopte, dat zij hen zou vinden.
De oorspronkelijke gedachte was: "Mi ilin trovos."
-
Ŝi estis plena de timo, ke la infano mortos. - Ze was vol vrees, dat het kind zou sterven.
Zij vreesde en dacht: "La infano mortos!"
-
Li metis la kondiĉon, ke oni ne instruu al ŝi la Kristanan religion. - Hij stelde de voorwaarde, dat men haar de christelijke godsdienst niet zou onderwijzen.
Hij zei: "Ne instruu al ŝi..."
-
Ŝajnis al ŝi, ke ŝin ĉirkaŭas unu sola densa barilo el traboj. - Het leek haar, alsof één dichte haag van balken haar omringde.
Zij dacht: "Min ĉirkaŭas...", omdat het voor haar zo leek.
Normaal gezien vertellen betrekkelijke bijzinnen een uitspraak of een gedachte niet opnieuw. In dergelijke bijzinnen zijn de werkwoordstijden dan ook gerelateerd aan het absolute nu:
-
Mi ne konis tiun, kiu venis. - Ik kende diegene niet die kwam.
Konis en venis geven beide een tijd aan die voorafgaat aan het nu. Waarschijnlijk geven ze dezelfde tijd aan.
-
Mi ne konis la personon, kiu estis baldaŭ venonta tra la pordo. - Ik kende de persoon niet, die op het punt stond door de deur te komen.
Zowel konis als estis geven een tijdstip aan dat aan het nu voorafgaat. Venonta geeft een tijd aan na dat tijdstip in het verleden.
Tijd- en plaatswoorden in de indirecte rede
Als een geciteerde zin een tijdaangevende uitdrukking bevat, mag die normaal gezien ongewijzigd blijven in de indirecte rede. Enkele tijdwoordjes hangen evenwel af van het absolute nu, en moeten daarom soms gewijzigd worden om verwarring te vermijden. Dergelijke woorden zijn hodiaŭ [vandaag], hieraŭ [gisteren], antaŭhieraŭ [eergisteren], morgaŭ [morgen] kaj postmorgaŭ [overmorgen]. Zinnen, waarin dergelijke woorden moeten gewijzigd worden, zijn echter vrij zeldzaam:
-
Pasintan lundon li diris: "Mi ne laboros hodiaŭ!" → Pasintan lundon li diris, ke li ne laboros tiun tagon. - Vorige maandag zei hij: "Ik werk vandaag niet!" → Vorige maandag zei hij, dat hij die dag niet zou werken.
Moest men hodiaŭ behouden in de bijzin, dan zou men het hebben over de dag, waarop de hele zin is gezegd.
-
Morgaŭ li verŝajne diros: "Mi estis malsana hieraŭ!" → Morgaŭ li verŝajne diros, ke li estis malsana hodiaŭ. - Morgen zal hij wellicht zeggen: "Ik was gisteren ziek!" → Morgen zal hij wellicht zeggen, dat hij vandaag ziek was.
Moest men hier gisteren gebruikt hebben in de indirecte rede, zou het gaan over de dag die voorafgaat aan de dag dat de hele zin is uitgesproken. Hij zal het wel degelijk hebben over vandaag, dus moet men 'gisteren' vervangen door vandaag.
- Antaŭ unu semajno li demandis al mi: "Ĉu vi venos al mi morgaŭ?" → Antaŭ unu semajno li demandis al mi, ĉu mi venos al li la postan tagon. - Eén week geleden vroeg hij me: "Kom je bij mij morgen?" → Eén week geleden vroeg hij mij of ik de volgende dag bij hem zou komen.
Toch laat men in verhalen soms hodiaŭ [vandaag], hieraŭ [gisteren] en morgaŭ [morgen] ongewijzigd: Li renkontis konaton, junan poeton, kiu rakontis al li, ke morgaŭ [= la postan tagon] li komencos sian someran vojaĝon. Deze zin komt voor in een sprookje, en er kan moeilijk verwarring zijn met het echte morgen.
Vormen zoals hieraŭo [de dag van gisteren], hieraŭa tago [de dag van vandaag], morgaŭo [de dag van morgen] worden dikwijls gebruikt zonder verwijzing naar het absolute nu.
Het tijdwoord nun [nu] kan in de indirecte rede soms gewijzigd worden voor de duidelijkheid, maar meestal is dat onnodig: Hieraŭ li diris: "Mi volas fari tion nun kaj ne poste!" → Hieraŭ li diris, ke li volas fari tion nun kaj ne poste. Men zou het kunnen wijzigen naar tiam [dan, toen], tiumomente [op dat ogenblik] of misschien tuj [dadelijk], maar ook nun [nu] mag worden gebruikt.
Een uitdrukking van plaats in een geciteerde zin moet soms gewijzigd worden in de indirecte rede, als men de zaak op een andere plaats opnieuw vertelt. Een andere keer kan een dergelijke wijziging natuurlijk overkomen, maar niet noodzakelijk:
- Karel en Eva zijn in Parijs. Karel heeft het over Peking, en zegt tot Eva: Mi iros tien.
- Eva is daarna met Piet in Peking, en vertelt Piet: Karlo diris, ke li iros ĉi tien. (Of: ...ke li venos ĉi tien.)
- Piet en Eva zijn in Tokio, en Piet zegt tot haar: Mi iam estis en Berlino.
- Eva en Karel zijn daarna in Berlijn, en zij vertelt hem: Petro diris, ke li iam estis ĉi tie. Aŭ: Petro diris, ke li iam estis en Berlino.
Voornaamwoorden in de indirecte rede
In de indirecte rede moeten persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden dikwijls gewijzigd worden, als de spreker of aangesprokene verandert:
- Karel zei: Mi estas tre feliĉa.
- Piet vertelt Eva: Karlo diris, ke li estas tre feliĉa. Mi → li.
- Karl zegt tot Eva: Mi amas vin.
- Piet vraagt Eva: Ĉu li vere diris, ke li amas vin? Mi → li, vin blijft.
- Piet vraagt Karel: Ĉu vi vere diris, ke vi amas ŝin? Mi → vi, vin → ŝin.
- Piet vertelt aan Elisabeth: Li fakte diris al ŝi, ke li amas ŝin. Mi → li, vin → ŝin.
- Karel zegt aan Piet over Eva: Mi amas ŝin.
- Piet vertelt aan Eva: Li diris, ke li amas vin. Mi → li, ŝin → vin.